Leveringsplicht

Art. 1604 BW: “Levering is de overdracht van de verkochte zaak in de macht en het bezit van de koper.”  

Wat betreft de leveringsplicht van onroerende goederen, heeft de wetgever een wettelijk vermoeden in het leven geroepen. Art. 1605 BW: “De verplichting om onroerende goederen te leveren is door de verkoper vervuld, wanneer hij de sleutels heeft afgegeven, indien het een gebouw betreft, of wanneer hij de titels van eigendom heeft afgegeven.”  

Het artikel heeft betrekking op de materiële afgifte, zijnde het ter beschikking stellen van het verkochte goed aan de koper. De verkoper dient zich dus van zijn bezit te ontdoen en het onroerend goed ter beschikking te stellen van de koper. Dit komt neer op het afgeven van de sleutels van het verkochte gebouw. Het vermoeden van art. 1605 BW is weerlegbaar. De kopers kunnen dus steeds aantonen dat de verkoper zijn leveringsplicht niet is nagekomen, ondanks de afgifte van de sleutels.  

De verplichting om een zaak te leveren strekt zich bovendien uit tot haar toebehoren en tot alles wat voor haar blijvend gebruik bestemd is (art. 1615 BW).  

Onder het begrip ‘toebehoren’ dient alles verstaan te worden wat materieel of juridisch ondeelbaar en onafscheidelijk verbonden is met het verkochte goed. Partijen kunnen, in principe, naar eigen goeddunken invullen wat als ‘toebehoren’ van de verkochte zaak beschouwd moet worden. Echter, deze conventionele vrijheid geldt niet wanneer de wetgever bepaalde onderdelen van het toebehoren op dwingende wijze omschrijft. Hierbij kan gedacht worden aan de juridische documenten die de verkoper aan de koper dient te overhandigen (bv. het postinterventiedossier).