Vruchtgebruik

Vruchtgebruik is het recht om van een zaak waarvan een ander de eigendom heeft, het genot te hebben, zoals de eigenaar zelf, maar onder verplichting om de zaak zelf in stand te houden. (art. 578 BW)  

Vruchtgebruik kan op verschillende wijzen tot stand komen: door een overeenkomst tussen partijen, door de wet, door testament en door verkrijgende verjaring.  

Bij de aanvang van het vruchtgebruik dient de blote eigenaar het onroerend goed af te geven aan de vruchtgebruiker in de staat waarin het zich bevindt. De vruchtgebruiker dient op zijn beurt een staat op te maken van de goederen waarvan hij het vruchtgebruik krijgt.  

De vruchtgebruiker krijgt vervolgens het recht op gebruik, beheer en genot van de in vruchtgebruik gegeven zaak (bv. recht op de huuropbrengsten). De blote eigenaar dient dit te respecteren en mag derhalve noch door zijn daad, noch op enige andere wijze afbreuk doen aan de rechten van de vruchtgebruiker. Hij zal bijvoorbeeld geen woning mogen bouwen en zich het genot ervan toe-eigenen zonder toestemming van de vruchtgebruiker.    

De vruchtgebruiker dient de herstellingen tot onderhoud te doen; de grove herstellingen blijven in principe ten laste van de eigenaar.  

Het vruchtgebruik eindigt (art. 617 BW):

  • Door de dood van de vruchtgebruiker
  • Door het verstrijken van de tijd waarvoor het is verleend  
  • Door vermenging of vereniging van de beide hoedanigheden van vruchtgebruiker en van eigenaar in dezelfde persoon
  • Door het niet uitoefenen van het recht gedurende dertig jaren
  • Door het geheel tenietgaan van de zaak waarop het vruchtgebruik is gevestigd