De woninghuurwet is van toepassing op huurovereenkomsten betreffende een woning die de huurder, met uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming van de verhuurder, vanaf de ingenottreding tot zijn hoofdverblijfplaats bestemt. (art. 1 Woninghuurwet)
Er dienen dus drie voorwaarden cumulatief voldaan te zijn:
Er bestaat geen definitie van het begrip “hoofdverblijfplaats”. Bepalen is of de huurder de woning gebruikt als voornaamste verblijfplaats. Dit betreft een feitelijke situatie die met alle middelen van recht bewezen kan worden.
Zijn dus in principe uitgesloten van de woninghuurwet:
De woninghuurwet voorziet evenwel een uitzondering: wanneer de overeenkomst op grond waarvan de woning aan de huurder wordt toegewezen, ondergeschikt is aan een hoofdovereenkomst die betrekking heeft op de functie of de bedrijvigheid van de huurder, is de woninghuurwet niet van toepassing (bv. conciërgewoning).
De woninghuurwet is bovendien niet langer van toepassing zodra het gehuurde pand niet meer tot hoofdverblijfplaats wordt bestemd.
Volgende topics worden nader behandeld: