Bij gebrek aan wettelijke definitie wordt het begrip onderaanneming omschreven als de overeenkomst bij dewelke een aannemer aan een andere persoon onder zijn verantwoordelijkheid het geheel of een gedeelte toevertrouwt van een aannemingscontract tussen hem en de opdrachtgever. Het is essentieel dat het gaat om de uitvoering van een bepaald werk, zonder enige band van ondergeschiktheid, overeenkomstig de specificaties van de opdrachtgever.
Het contract wordt beheerst door de regels van toepassing op de aannemingsovereenkomst.
De opdachtgever dient zijn toestemming te geven met de onderaanneming. De opdrachtgever kan de uitbesteding van het contract aan derden immers weigeren of onderwerpen aan bijzondere voorwaarden. Bij stilzwijgen van het contract wordt de opdrachtgever echter geacht zich niet te verzetten tegen de onderaanneming (art. 1236 BW-1237 BW).
De onderaanneming staat volledig bovendien los van de hoofdaanneming. Zo werd geoordeeld dat het onderaannemingscontract geldig was ondanks het feit dat de hoofdaannemingsovereenkomst geen doorgang vond omdat de opdracht niet werd toegewezen, of omdat geen stedenbouwkundige vergunning werd bekomen. Ook het faillissement van de opdrachtgever is geen overmacht in hoofde van de hoofdaannemer en laat de onderaanneming onverkort gelden.
Tussen de opdrachtgever en de onderaannemer bestaat geen enkele contractuele band. Daarenboven zal de opdrachtgever de onderaannemer slechts in uitzonderlijke gevallen buitencontractueel aansprakelijk kunnen stellen.
De relatie hoofdaannemer – onderaannemer is dezelfde als die tussen opdrachtgever en aannemer.
De Wetgever heeft twee zekerheidsmechanismes ter beschikking gesteld aan de onderaannemer: