Wanneer is er nu sprake van een gemene muur?

Er is sprake van een gemene muur wanneer deze dient tot scheiding tussen gebouwen of tot scheiding tussen binnenplaatsen en tuinen. (Artikel 653 Burgerlijk Wetboek) Indien dit het geval is, wordt deze scheidingsmuur vermoed gemeen te zijn.

Het Hof van Cassatie oordeelde in haar arrest van 13 januari 2005 dat het vermoeden van mandeligheid niet kan uitgebreid worden tot een muur die tot scheiding dient tussen een gebouw en een binnenplaats of een tuin. (Cass. 13 januari 2005, RNB 2005, 239.)  

Ook de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, stelde dat een zijgevel van een gebouw naast een onbebouwd perceel dus geen gemene muur uitmaakt. (Rb. Gent 6 april 2012, TBBR 2014, 406.) De situatie kan uiteraard veranderen indien de eigenaar van het onbebouwd perceel zich voorneemt een woning op te trekken naast de zijgevel.  

De mandeligheid kan tot stand komen bij overeenkomst wanneer de eigenaars van aanpalende gronden beslissen om hun eigendommen van elkaar af te scheiden door de oprichting van een gemene muur of zij kunnen overeenkomen om een private muur (in exclusieve eigendom van één van de eigenaars) gemeen te maken.  

De contractsvrijheid van de aanpalende eigenaars reikt evenwel niet zo ver, in die zin dat het niet mogelijk is om een muur contractueel gemeen te maken zonder dat deze muur voldoet aan de vereisten om gekwalificeerd te worden als gemene muur (met name dat zij tot scheiding dient). Het is dus niet mogelijk om een mandeligheid kunstmatig in het leven te roepen. Het numerus clausus-beginsel van het zakenrecht verhindert dit.